Het hoogtepunt van de lente is voor mij het stadium waarin alles nog pril is, het uitlopen van het allereerste nieuwe groen, begeleid door jubelende vogels. De laatste jaren duurt dit stadium meestal niet lang. Het warme weer veroorzaakt een explosie van kleur (vooral groen) en vorm (bloemen, blaadjes, boomkruinen). Al snel ziet alles er gewoon uit.
Voor dit jaar hoop ik op een langzame lente: fris, veel zon, mooie wolkenluchten en prachtig licht. De explosie verloopt dan in een goed uitgelichte slow motion. De tere, pas uitgevouwen blaadjes van de loofbomen blijven wekenlang teer en pas uitgevouwen, de nieuwe populierenblaadjes blijven wekenlang bruin, de overvloed aan brandnetel, fluitenkruid en paardenbloem komt slechts langzaam over ons. De bloemetjes van de es en de esdoorn hebben de tijd om hun gebrek aan pracht te tonen en worden niet meteen bedolven onder nieuw blad. De els houdt zijn grappige uiterlijk met kleine katjes, jonge blaadjes en proppen van vorig jaar. De zangvogels zijn wekenlang niet alleen hoorbaar, maar ook zichtbaar. Omhoog kijken naar laanbomen die afsteken tegen de lucht is adembenemend.
Ik denk tijdens langzame lentes altijd terug aan mijn Amsterdamse jaren, toen ik het fenomeen ontdekte. De Frans van Mierisstraat met de oude hoge populieren, de Van Breestraat met de wondermooie Acacia’s, de Bernard Zweerskade met de Ginkgo’s.
Niet ver van ons huis bevindt zich een plantsoen met tientallen berken van ongeveer twintig jaar oud. Witte berkenstammetjes tonen zich onbeschaamd, en verdringen, tijdens het kijken dan, de associatie met het gedicht van Remco Campert over 1945. Pas nu, bij het schrijven, denk ik er weer aan. Campert memoreert dat de bevrijding het hele voorjaar op losbandige wijze werd gevierd, maar zonder hem, want hij “… moest nodig / de reine berk bezingen / en zijn bescheiden bladerpracht. Was het in 1945 ook lang koud in het voorjaar? Tot 1980 moet dit verschijnsel zich heel geregeld hebben voorgedaan. Nu wordt het een zeldzaamheid.